Electriciteit (Hebreeuws leren 5)


De meeste mensen hier in Israël vragen zich af, als ze de rekening van de Chevrat HaChasjmal (de Elektriciteitsmaatschappij) bestuderen, waar het geld vandaan moet komen. Hooguit een enkeling wil weten, wat nu eigenlijk de oorsprong is van het Hebreeuwse woord voor elektriciteit, chasjmal. Van deze twee vragen kan de tweede beantwoord worden, via een korte omweg langs de Engelse geleerde William Gilbert (1544-1603). Gilbert hield zich bezig met het verschijnsel van statische elektriciteit, die hij opwekte door het wrijven van stukjes barnsteen. In zijn boek De Magnete (Over de magneet, 1600) noemde hij wat hij waarnam, als eerste, “elektrisch”, naar het Griekse woord voor barnsteen, èlektron. Jehoeda Leib Gordon (1831-1892), dichter in het nieuw-Hebreeuws (wat niet hetzelfde is als modern Hebreeuws), wist zich op zijn beurt te herinneren dat de Septuagint (de LXX) het woord èlektron gebruikte om een uiterst zeldzaam Hebreeuws woord te vertalen: chasjmal. (De Vulgaat, het Grieks van de LXX op de voet volgend, noemt het electrum). In zijn gedicht Sjnei Josef ben Sjimon (Twee Jozefs ben Simon, 1883) gebruikte hij het woord, zoals hij in een noot aanduidt, in de betekenis van “de natuurkracht die elektritzitet [in het Jiddsich] genoemd wordt”.

Gordon gaf net zo’n draai aan chasjmal als Gilbert gaf aan èlektron en vond daarmee, zou je zeggen, een niet minder acceptabel woord voor het natuurverschijnsel. Er zijn echter enkele problemen. 

Barnsteen is een eenduidige benaming voor de fossiele hars die al sinds de Oudheid aan de Baltische Oostzeekust wordt verzameld en vandaar, eveneens al in de Oudheid, als gewilde halfedelsteen zijn weg naar de landen rond de Middellandse Zee gevonden heeft. Het Griekse woord èlektron daarentegen kan, behalve barnsteen, ook matgoud betekenen, een legering van vier delen goud en één deel zilver. Mijn Griekse schoolwoordenboek voegt daaraan toe: “de twee betekenissen zijn niet steeds gemakkelijk te onderscheiden” (Muller/Van Thiel, p. 331). Dat komt omdat èlektron is afgeleid van èlektoor (met een omega), “stralend”, een epitheton van de zon. Het gaat in het Griekse woord om de kleur en de glans die barnsteen en matgoud gemeen hebben. Een hedendaagse equivalent van èlektron zou bling bling kunnen zijn (als min of meer Nederlands woord, met de connotatie blinken). Met de elektrische eigenschappen van barnsteen heeft het niets te maken.

Deze ambivalente betekenis maakt èlektron overigens in genen dele ongeschikt om het woord chasjmal te vertalen op de welgeteld drie plaatsen waar het voorkomt, in Jechezkel (Ezechiël) 1:4, 1:27 en 8:2, zoals blijkt uit de context: “... een stralend vuur, en in het midden ervan als de aanblik van chasjmal, in het midden van het vuur...” (Jech. 1:4). Omdat het hier en in de twee andere passages om kleur en schittering lijkt te gaan, maakt het eigenlijk niet zoveel uit of je chasjmal, via het èlektron van de LXX, nu als barnsteen of als een glanzend metaal opvat, zij het dat juist de laatste interpretatie enige bewijsvoering op etymologische grondslag aan haar kant heeft. Chasjmal zou verwant zijn aan het Egyptische chsmn of chasmen (Erman, p. 115) of aan het Akkadische esmaru (Cooke) of ishmarû (Hommel, p. 450), allemaal woorden voor glanzend metaal. Reeds in 1675 publiceerde de Franse theoloog Samuel Bochart een uitvoerig bewijs dat chasjmal hetzelfde is als aurichalcum, hetgeen gouderts moet betekenen. Het woord zou een samentrekking zijn van nechosjet (koper, eveneens een geel-glanzend metaal) en milela (gouderts), onder weglating van een paar medeklinkers. Volgens andere geleerden ontstond chasjmal juist door toevoeging van een medeklinker. Hävernick vertaalt het als “eine getriebene Metallarbeit”; het is volgens hem samengesteld uit de wortel ch/sj/l (chet, sjin, lamed) met een “erin geschoven” m (mem). Volgens Keil daarentegen is er juist een l (lamed) toegevoegd aan de wortel ch/sj/m (chet, sjin, mem) die, volgens Keil, “waarschijnlijk” gloeien betekent. In zijn visie is chasjmal ”gloeiende erts”. Andere filologen en theologen die ik heb geraadpleegd zijn niet onder de indruk van de kracht van deze argumenten en meer geporteerd voor barnsteen. Wat ze met bovengenoemde geleerden gemeen hebben is dat het allemaal christenmensen zijn. Hoe zit het echter met de joodse bronnen? 

Ik heb eerst eens thuis in de boekenkast gekeken. Daar vond ik zes vertalingen van het eerste hoofdstuk van Jechezkel, twee in Tanach-vertalingen en de rest in verschillende uitgaven van het machzor voor Sjavoe’ot (het gebedenboek voor het Wekenfeest), waar het in staat als haftara (toegevoegde lezing uit de Profeten) voor de eerste dag. Van deze zes vertalingen hadden er twee barnsteen, één electrum (in de zin van een goudlegering), terwijl de andere drie chasjmal onvertaald lieten staan. Daarnaast vond ik nog een andere uitgave van het machzor, die alles verduitst, behalve de haftara voor de eerste dag. “Der erhabene Inhalt der Haftara läßt sich durch eine Übersetzung nicht wiedergeben,” staat er. Hiermee handelde de vertaler van dit machzor, Rabbiner Dr. Selig Bamberger, in de geest van de laatste misjna van tractaat Megilla (4:10): “Men leest de Merkavah [dat is het eerste hoofdstuk van Jechezkel, ook dikwijls Ma’aseh Merkavah genoemd] niet als haftara; Rabbi Jehoeda staat het toe.” Nu volgt de halacha in dezen Rabbi Jehoeda, maar het gaat hier om de reden van een eventueel verbod, zoals de commentatoren toelichten. Men zou zich te veel in deze esoterische zaken, het visioen van Jechezkel, verdiepen. Of, zoals S. Hammelburg het verwoordt: “[de] beschrijving van de engelen met dierengelaat is voor de mensch onbegrijpelijk en kan bij naieve lieden dwaalbegrippen doen ontstaan” (p. 540). De bestudering van deze materie in het boek Jechezkel is dan ook aan strikte voorwaarden verbonden, slechts aan enkelingen voorbehouden en bovendien gevaarlijk. De Talmoed brengt het volgende verhaal (BT Sjabbat 80b): “Er was iemand uit Galilea die naar Babylonië was gekomen, tegen wie ze zeiden, vooruit, geef eens een verklaring van de Ma’aseh Merkavah. Hij zei hen, ik zal jullie het verklaren zoals R. Nechemja het zijn collega’s verklaarde. Toen kwam er een horzel uit de muur en stak hem in zijn voorhoofd. Hij stierf, waarop de mensen zeiden, dat heeft hij aan zichzelf te danken” (Rasji aldaar: “omdat het niet aan hem was om die verklaring te geven”).

In deze sfeer is een vertaling van het woord chasjmal met barnsteen of met matgoud, of dat nu in de context past of niet, wat al te prozaïsch. Nu leggen onze wijzen, in aansluiting op de passage in de Talmoed die de beperkingen op het doorgronden van de Ma’aseh Merkavah behandelt (BT Chagigah 13a), uit wat chasjmal dan wel betekent. Er zijn twee meningen (die elkaar niet tegenspreken maar aanvullen), die beide het woord als een soort afkorting opvatten, hetzij van chajot esj memalelot, letterlijk “levende wezens van vuur die spreken”, hetzij van itim chasot itim memalelot, ”de ene keer zwijgen zij, de andere keer spreken zij”. Rasji voegt eraan toe dat, als zij spreken, er vuur uit hun woorden komt (13b). En in zijn commentaar op Jechezkel 1:4 vermeldt Rasji dat chasjmal de naam van een soort engelen is, een detail dat niet nadrukkelijk in de Talmoed staat. 

Het lijkt erop dat in de joodse traditie chasjmal niet eens matgoud, laat staan barnsteen betekent. Die opvatting komt geheel voor rekening van de LXX, die bij ons weinig gezag heeft. Overigens zegt Rasji wel, eveneens in zijn commentaar op Jechezkel: “Mogelijkerwijs is chasjmal de naam van de aanblik die de aanblik van vuur benadert.” Niettemin, zelfs wie zich niet verdiept in joodse angelologie of zich benevelt met de mystiek van de Ma’aseh Merkavah, maar wel naar een sjoel gaat waar ze pioetiem (bij bepaalde gelegenheden in de liturgie ingevoegde gedichten) zeggen, i.c. één van de pioetiem voor als rosj chodesj op sjabbat valt, weet dat chasjmaliem engelen zijn: “De scharen der Chasmallim galmen bevend: Geloofd!” (vertaling van Mulder).

Ondanks zijn wankele etymologische fundering is het gebruik van het woord chasjmal voor elektriciteit geen onjuiste keuze. Dat blijkt eveneens uit de Talmoed (opnieuw BT Chagiga 13a): “Er was een jongen die in het huis van zijn leraar het boek Jechezkel bestudeerde en begreep wat chasjmal betekende. Toen kwam er een vuur uit de chasjmal en verteerde hem.” Wat klinkt alsof een al te onderzoekend knulletje een puntig, blank metalen voorwerp in de gaten van een stopcontact heeft weten te proppen. 

Link: http://onthemainline.blogspot.co.il/2011/02/what-does-chashmal-mean.html

Geciteerde literatuur:

Bochart, S., Hierozoicon (ed. Rosenmüller), T. III, Leipzig, 1796, ch. XVI, pp. 876-900 (Rosenmüller geeft ook de originele paginering aan: pp. 871-888): “Probatur, Hasmal in Ezechiele esse aurichalcum”.

Cooke, G.A., The Book of Ezekiel, Edinburgh, 1936

De Misjna. Bewerkt door S. Hammelburg, Amsterdam, 1939 (fotomechanische herdruk Amsterdam, 1977)

Erman, A., “Das Verhältnis des Ägyptischen zu den semitischen Sprachen”, Zeitschrift der Deutschen Morgenländischen Gesellschaft, Bd 46, Leipzig, 1892

Hävernick, H.A.C., Über den Propheten Ezechiel, Erlangen, 1843

Heidenheim, W. (Hrsg.), Gebetbuch für das Wochenfest ... Neu überstetzt von S. Bamberger. 100. Auflage, Frankfurt a.M., z.j.

Hommel, F., Die semitischen Völker und Sprachen, 1. Bd, Leipzig, 1883

Keil, C.F., Biblical Commentary on the Prophecies of Ezekiel, Vol. I, Edinburgh, 1876

Muller, F., J.H. Thiel, Beknopt Grieks-Nederlands woordenboek, 10e druk, Groningen, 1966

Orde der Sabbath-gebeden en piutim. Vertaald door S.I. Mulder, Amsterdam, 1871

Een paar van bovengenoemde boeken heb ik zelf, de rest heb ik geraadpleegd op het internet, bij Books.google.com en Archive.org, die allebei een goede zoekfunctie hebben, zodat je zo min mogelijk van de rest hoeft te lezen.

 


Geen opmerkingen: