Hebreeuws leren


Nu ik al veertien jaar in Israël woon, moet ik eindelijk eens meer modern Hebreeuws leren en de taal beter leren gebruiken. Veertien is in zoverre een belangrijk getal, dat er een tijdje geleden in de Nederlandse kranten stond (ik raadpleeg deze op het Internet), dat de ouders van één of ander Marokkaantje dat onder het gebruik van “onnodig geweld” een voorbijganger had doodgeschopt, al veertien jaar in Nederland woonden, maar nog steeds geen of geen behoorlijk Nederlands spraken. Schande! Wat dat nu met het crimineel gedrag van hun nakomelingschap te maken had, weet ik niet, maar ze zouden voor hun inburgeringsexamen gezakt zijn, ware het niet dat ze al in Nederland woonden. Ik moet helaas vaststellen dat ik het zelf niet veel beter doe (ik bedoel mijn prestaties in de nieuwe landstaal, niet die in de opvoedkunde). Dat Hebreeuws wel een erg vreemde taal is, is geen argument; dat is Nederlands voor Berbers sprekenden ook. Ik wil ook niet de schuld afschuiven. Mijn eigen gebrek aan motivatie speelt hier de hoofdrol, ondersteund door het principe, ontleend aan de Israëlische schrijver Ephraim Kishon (die ik uiteraard in vertaling heb gelezen), dat je in een conversatie over taalgrenzen, als het maar even kan, de ander moet laten hakkelen. Als die anderen geen Engels (daar komt het in de praktijk meestal op neer) kunnen spreken, laat ik de te voeren conversatie aan mijn vrouw over, die wel goed Hebreeuws spreekt maar die daar niet altijd van gediend is.

Er is natuurlijk wel een voedingsbodem waarop mijn gebrek aan motivatie gedijt. Wie op alijah gaat krijgt niet te maken met inburgeringsplicht of met een inburgeringsexamen. Er is hier wel een Ministerie van Immigrantenabsorptie, maar dat komt je niet achterna tot in je huis om te beoordelen of je wel snel genoeg Hebreeuws leert. Israël is een immigratieland, met als gevolg dat er, naast native speakers, grote groepen eerste generatie immigranten zijn die zich met meer of minder, en soms helemaal geen succes, Hebreeuws hebben eigen gemaakt, en die daarnaast, of vrijwel uitsluitend, Amhaars, Frans, Russisch en Engels zijn blijven spreken - of, zoals in voorgaande generaties, Duits. Je gaat immers onder landsleit (zoals dat in het Jiddisch heet) niet tegen elkaar staan hakkelen, tenzij je werkelijk een idealist bent.

Wij maakten na onze alijah een zachte landing in de vrij grote Engelssprekende gemeenschap van Beitar Illit. Door schoolgang hebben onze kinderen (resp. 13, 10, 8 en 6 op het moment dat we kwamen) vrij snel goed Hebreeuws geleerd, maar ze zijn ook vloeiend Engels gaan spreken. Mijn oudste dochter spreekt Engels met man en kinderen (haar tweede zoontje, nu bijna een jaar, zegt nog niet veel terug), met de expliciete bedoeling dat ze tweetalig opgroeien. Dochter nummer twee daarentegen, getrouwd met een Fransman die hier is opgegroeid, spreekt thuis alleen Hebreeuws.

Twee van mijn vier kleinkinderen spreken derhalve alleen Hebreeuws, uitgerekend de twee die ik het meest dikwijls zie. B’ngezras Hasjeim, of in de modern-Hebreeuwse uitspraak b’ezrat Hasjeem, geeft dit me de motivatie die me tot nu toe ontbrak!

 

De volgende anekdote kan dienen als voetnoot bij bovenstaande. In 1984 logeerden wij, toen als toerist in Israël, bij Lilly en Zwi Benger. Zwi was een oom van mijn vrouw - om precies te zijn: een volle neef van haar oma. Lilly en Zwi woonden in Kfar Sirkin, een dorp bij Petach Tiqva, opgericht op grond die het Joods Nationaal Fonds omstreeks 1935 had gekocht en verdeeld onder nieuwe oliem, met name uit Duitsland. Op een ochtend kwam er een buurvrouw langs, naar schatting ook al sinds eind jaren dertig in Kfar Sirkin woonachtig, net als Zwi en Lily, met in haar hand een schrijven dat zij had ontvangen. Ze zei: “Kannst du das lesen, Zwi? Das ist zuviel Hebräisch!”

Ik kan het mij niet herinneren, maar ik neem aan dat Zwi de buurvrouw naar beste kunnen hielp, al vraag ik me nu na zoveel jaren af, hoe groot zijn taalvaardigheid precies was. Ik herinner me wel dat Zwi een keer (ook in 1984 of anders in 1987, toen we elders in Kfar Sirkin logeerden en vaak op bezoek kwamen) met de krant binnenkwam, met zijn hand op een kop op de voorpagina sloeg en zei: “Diese verdammte Rechtsregierung...!” Wat de toenmalige regering precies verkeerd deed is nu niet ter zake. Ik zag hem de krant echter niet lezen. Eigenlijk kan ik me niet herinneren dat ik hem ooit de krant heb zien lezen. Hij had echter wel degelijk een abonnement. Tevens bewaarde hij alle oude kranten in een schuur op zijn erf. Desgevraagd vertelde Zwi dat hij deed om, als iemand zich ooit wilde verdiepen in de geschiedenis, deze dan van dienst te kunnen zijn. Ik heb echter het vermoeden dat dit niet het echte of enige uitgangspunt van de verzameling was. Misschien bewaarde Zwi de oude kranten omdat ze, in eerste instantie, voor hem ook te veel Hebreeuws waren. Weggooien kon altijd nog, maar mogelijk had hij nog eens gelegenheid om ze te lezen.

 

Geen opmerkingen: